LEJAZZETAL, LJCD 15 – 2015 – 72:41
Wanneer niemand minder als Roby Lakatos aangeeft dat, de in Brugge geboren, Tcha Limberger de Hongaarse zigeunermuziek in die mate beheerst dat hij in staat is zich bij de grootste Hongaarse muzikanten te voegen, en zich daarbij in de kijker te spelen is verdere commentaar infeite overbodig. Zo geobsedeerd is hij door deze muziek, dat hij na een eerste reis naar Budapest besloot ook de Hongaarse taal te veroveren, ondanks zijn visuele beperking. Op zijn nieuwste album, vrij vertaald ‘Donkere nacht, daal neer over de wereld’, is hij opnieuw omringd door ‘zijn’ Budapest Gypsy Orchestra’, een strijkerskwartet met Ruszo István (viool), Olah Norbert (brácsa, een soort altviool), Szegfü Károly (cello) en Csikos Vilmos (contrabas), aangevuld met Lukács Csaba (klarinet) en de alomtegenwoordige cimbalom van Fehér István. Zij behoren alle tot de ‘Romungro’ (de kaste van de Hongaarse zigeunermuzikanten). Eerder keerde hij, opgegroeid in de Gypsy Jazz-traditie van Django Reinhardt, dit genre de rug toe omdat hij het als te commercieel ervoer in zijn hedendaagse verschijningsvormen. Hiermee liet hij ook de gitaar achter zich en begon net voor zijn twintigste de viool te ontleden. Sindsdien legt hij zich toe op de ‘Magyar nota’, Hongaars ‘chanson’ dat ontstond in het einde van de 18de eeuw in restaurants en theehuizen, en iets minder ruw klonk als de dorpsmuziek uit Transylvanië. Ook op deze schijf bevinden we ons in die sferen met instrumentale en gezongen nummers die terug te voeren zijn naar de late 19de eeuw. Tcha koestert hierbij de ambitie om zo sterk mogelijk aan te sluiten bij de oude uitvoeringsstijlen en zich afzijdig te houden van hedendaagse ‘modetrends’. Nummers als ‘Rácz Béla emlékére’ (‘Ter nagedachtenis van Rácz Béla’) of het melancholische ‘Szomorúan zúg-búg a szél’ (‘Het trieste geluid van de wind’), met breeduitgesponnen vioolintro, krijgen dan ook alle tijd om zich te ontplooien en bieden elk van de muzikanten ruim de kans zich individueel te uiten. Klarinet, cimbalom en cello kennen overigens elk hun ‘moment de gloire’ in speciaal aan deze instrumenten opgedragen solonummers. Beklijvend is ongetwijfeld ook het door Tcha gezongen lied ‘Csókolom a kis kezedet’ (‘Ik kus je kleine hand’), dat net als alle nummers voortdurend balanceert tussen triestheid en feestelijke uitbundigheid. De confrontatie van schijnbaar tegenstrijdige gevoelssferen vormt tenslotte één van de waarmerken van dit genre.
Bart Vanoutrive