Felmay, fy 8218 2014 – 48:48
Na hun felgesmaakte ‘Suoni dai mondi liguri’ (2011) bevestigt deze groep (waarvan een interview verscheen in ‘Folk’ 1/15) in zijn bezieling om de muziek uit Liguria terug aanschijn te geven. Rond de liederen in het kustdialect en de oude dansen uit de omringende bergen schilderen ze andermaal een eigen muzikaal fresco, soms met krachtige halen dan weer heel intiem. De tien nummers bundelen materiaal vanuit de verhalende ballades, liederen en dansen uit de Quattro Province. Geen van de muzikanten valt hier in een zuivere begeleidingsrol, en blijft onmisbaar om – soms solerend – de juiste kleuren aan te brengen. Zo is er Michel Balatti (fluiten) met zijn klassieke en Ierse scholing, de viool en zang van Fabio Biale, de gitaar van Claudio De Angeli, Fabio Rinaudo’s zachte, melancholische doedelzak, en natuurlijk ook de ongeëvenaarde Filippo Gambetta op melodeon (en mandoline). Waar ze ons eerst in slaap lijken te willen wiegen met het eerste deel van ‘Fanni a nanna/Bisagna’, een van de populairste slaapliedjes, rukken ze ons onmiddellijk wakker met een door de doedelzak gedragen stokkendans, vergelijkbaar met de Engelse Morrisdansen, uit het hinterland. Het desertielied ‘Per valli e monti’ (versie Bruna Briagiotti) uit de eerste helft 19de eeuw werd een nationaal lied tijdens WO I en wordt hier aangevuld met een instrumentale riff van Biale die de sfeer rond de vlucht uit een verziekende oorlog mooi evoceert. Uit de archieven van het Diocesaan archief van de Kathedraal van Genoa diepten ze het plechtstatige ‘Minuetto’ (17de eeuw) op, dat gekoppeld wordt aan twee traditionele dansen die ons naar een geleidelijk tempo leiden. Rinaudo nam de eerste over van Bani (Ettore Losini) een bekend pifferospeler, terwijl de andere uit Stefano Valli’s repertoire stamt. Hij komt trouwens wat verder de ‘Belle figge/Valzer du Riccu’ van Rinaudo klank bijzetten. Rinaudo voegde nog een exploderende Gigue toe met ‘Giga du spagnollu’ (‘jig van de Spaanse jongen’), inclusief Asturische toets, sterk contrasterend met de intense trage wals ‘Per Nuto’ (Balatti, De Angeli), geleidelijk overgaand in een bourreeritme. Het zijn vooral Biale en Rinaudo die gaan stoten in de traditionele set ‘Pantalino/Polca in la minore’, plechtstatig energiek, en intrigerend hypnotiserend in het tweede deel. Opmerkelijk is ook ‘La bella noeva’ een 17de eeuwse ballade over een ongewoon huwelijksaanzoek,… de deerne neemt het initiatief! Verder genieten we nog van het virtuoze fluitspel van Balatti in een reeks dansen in 6/8 ‘Suittu/Giga Svissera/Monferrina del Paluc’ waarvan de eerste stamt uit Carloforte op Sardinië (sinds 1738 een Genovese enclave op dit eiland), de tweede door Gambetta opgestoken werd bij Zwitsers en de derde van de hand is van Maurizio Martinotti (La Ciapa Rusa). Nadat ‘Battista e boeri’ (Rinaudo) wat rust brengt op het tempo van een bergmars sluit dit album in absolute schoonheid af met een ballade die verwijst naar een moordzaak met een onschuldig veroordeeld pineut ‘Vico drito pontexello’, waar Gambetta een heel intimistische wals aan vastknoopte. Deze rasmuzikanten geven hier het beste van zichzelf, en dat is niet niks.
Bart Vanoutrive