V2 – 61:03
Dat Laura Marling het niet al te lang volhield onder de vleugels van Mumford and Sons en Noah And The Whale, hoeft niet te verbazen. De jongedame evolueerde in amper vijf jaar tijd zo snel dat het bijna niet mogelijk is om haar bij te houden. Ze vloog uit naar Amerika en legde sinds de vorige plaat al de typische folkinstrumenten aan de kant om zich een meer jazzy en bluesy jasje aan te meten. Geen wonder dat ze meer en meer vergeleken wordt met Joni Mitchel. Het thema van deze plaat is een liefdesbreuk en Marling is niet te beroerd om er haar diepste zielenroerselen in te verwerken. Dat zorgt voor één van de diepst kervende platen die wij ooit te horen kregen. Een echte soloplaat is dit niet. Producer en multi-instrumentalist Ethan Johns had ook een dikke vinger in de pap. Hij arrangeerde de kale nummers van Marling die zelf zingt en gitaar speelt en kleedde ze tactvol aan met spaarzame percussie, een vleugje bas en hier en daar wat cello. Heel veel muzikale variatie valt er niet te bespeuren en hitsingles zullen hier niet uitgetrokken worden. Toch verveelt dit album geen seconde. Dat mag volledig op het conto van Marling geschreven worden die bijt, fluistert, troost en haar onmacht uitschreeuwt zonder een keer geforceerd of onecht te klinken.
Absolute hoogtepunt van het album is het tweeluik Master Hunter en Little Love Caster. Het eerste kent u als single, maar het tweede is prachtig in al zijn eenvoud. Een flamencogitaar begeleidt de verslagen klinkende zangeres en in de verte rammelen de cymbalen alsof haar hart aan scherven valt. Een eenzame floortom zorgt voor een begeleidende verre donderslag. U merkt het: woorden schieten te kort voor zoveel pracht.
Dit vierde album van de nog piepjonge Marling is dan ook ontegensprekelijk een meesterwerk dat aanvoelt als een donkere monoliet, maar dan wel eentje waar af en toe schitterende gensters van afspringen.
Marc Alenus