AEPEM, 15-02 2015 – 51:53
Deze misschien net iets grotere broer van onze ‘De Grote Kornemuse’ bracht met ‘La Belle si nous partons’ een tweede album uit. Dit internationale gezelschap (met naast heel wat Fransen, ook Belgen, Duitsers en Italianen) combineert diverse types van doedelzakken, waarbij de 16 pouces (sol/do) twee stemmen vertegenwoordigen, naast de 23 (do/fa) en één 30 pouces (sol/do) en een uit de kluiten gewassen, hoorbaar aanwezige, ritmesectie met tamboer, grosse caisse en percussie-instrumenten en zijn graag geziene paradegasten (in een bezetting die varieert van 20 tot 70 doedelaars). In 2001 debuteerden ze op vraag van Patrice Heuguebart op het festival Cassel Cornemuses. De muzikale leiding is in handen van Julien Barbances en Cédric Hergault. Op deze cd putten ze opnieuw vooral uit materiaal van de Berry, hoewel een solopartij van Boris Riou ons voert naar een geleidelijk crescendo in de openingsset met bourrees in twee tijden uit de Bourbonnais en Basse-Auvergne en het vervolgens Aline Sauvage is die ons inleidt tot een mars en een mazurka uit de Limousin. Heel origineel is bij momenten heel fijnbesnaarde percussie-ondersteuning van de stevige scottish ‘Plante un chou’ (Auvergne), en hels het (terechte) tempo die ze zetten op ons eigenste polkas (die van Kortenberg en Perk). Ook uit de Berry verhalen ze zich ook voornamelijk uit dansrepertoire, waarin walsen, een rond d’Argenton (een frisse versie van ‘C’est un plaisir que d’aimer’), naast bourrees, en de overbekende ‘Marche de mariage’ niet mogen ontbreken. De Morvan wordt vertegenwoordigd door een plechtstatige scottisch, terwijl afsluitend even naar de renaissance teruggegrepen wordt met sterk ‘Passe et medio’ (een pazzemèze) uit de ‘Dansereye’ van ‘onze’ Tylman Susato. Een initiatief dat de doedelzakliefhebber niet onberoerd kan laten.
Bart Vanoutrive