Navigator Records, Navigator077 – 45:11
Met dit trio aanhoren we een stel rasmuzikanten die wellicht in de folk gedompeld werden, nog voor de laatste barensweeën van hun moeders uitgedoofd waren. In navolging van hun (voor)ouders blijven ze binnen hun eigen composities trouw aan de kracht van het akoestische instrument in combinatie met fijn uitgekiende harmoniezang. Saul Rose (zang en melodeon), bekend van ondermeer Waterson Carthy, Benji Kirkpatrick (zang en gitaar), onmisbaar bij de Seth Lakeman Band en Bellowhead en Paul Sartin (zang, viool en hobo), eveneens vaste waarde bij ondermeer laatstgenoemde groep. Dit album, hun tweede, ontstond nadat ze een tweetal jaar een pauze namen omwille van een overtal aan andere muzikale engagementen. Het blijft sterk vasthangen aan de Engelse revivalbeweging, met de titelsong als prototype van het recept van door pittige ritmiek ondersteunde meerstemmige samenzang. Het is vooral hun gedeeld zangtalent dat de groep een buitengewone meerwaarde oplevert. Op hun instrumentale meesterschap staat immers sowieso geen maat. Dartel en moeiteloos springen ze telkens weer van melodie naar lied en terug, waarbij vaak vooral de accordeon van Rose als leiddraad geldt. Hierbij typeert hen ook een soort jachtinstinct waarbij subtiele verkenning en observatie van een nummer uitermate getimed overgaat in een muzikale aanval. Een stevig op het melodeon gedragen nummer als ‘Banks of the Nile’ dat ook ruimte biedt aan enkele meeslepende vioolsolo’s, onder toezicht van strakke gitaarritmiek kan hierbij als typevoorbeeld gelden. Aan originaliteit in het instrumentaal arrangement ontbreekt het noch in de ballade ‘Captain’s Apprentice’, noch in de akoestische rockaanpak van ‘Og’s Eye Man’. Vooral dit laatste blijft nazinderen. Bekoorlijk is het ook de hobo in de aanzet van ‘I wish, I wish’ te mogen proeven, borg staand voor een melancholisch accent. Dit album vormt een fel gesmaakte voortzetting van een tweede generatie Britse neotraditie.
Bart Vanoutrive