ToPlay, 001/2013° 2013 – 42:23
De uit Turijn afkomstige Alessandra Patrucco (zang) en Angelo Conto (piano) vinden in dit Italiaans-Catalaanse trio het gezelschap van draailierspeler Marc Egea. Samen spannen ze draden tussen de traditionele (alle melodieën stammen uit het publieke erfgoed) en hedendaagse muziek spelen hierop evenwichtsoefeningen tussen folk, pop en etno-jazz. De instrumentalisten staan hierbij volledig ten dienste van het spel van de archaïsche klanken en ritmes van de syllaben van de piemontese zang van Allesandra. Wekken ze even de schijn ons in slaap te wiegen met het heel sobere ‘La bionda di volghera’, ingefloten op enkelvoudige pianotonen, dan blijken we met ‘Il mio castello’ een totaal andere richting uit te gaan, en belanden we met een klankentapijt van bourdons op de draailier en jachtige pianothema’s in frivole sferen waarop de zang frivool gaat dansen. Stem en zangstijl leunen sterk aan bij deze die we kennen van de Marilis Orionaa uit de Bearnais. Geleidelijk gaat het de nog wat meer experimentele toer op, wanneer iele grondtonen en aangetrokken snaren op de draailier en pianoaccentjes het klankenspel van Patrucco gaan ondersteunen in nummers als ‘Cucù’, en de tekst op zich aan belang inboet, of pianorifs en draailierlegato’s gaan dartelen in ‘La soca’, wat uitmond in een heerlijk partijtje instrumentaal intermezzo. Catalaanse invloeden laten zich gelden wanneer Marc in het gescatte ‘Tuca Cicín’ inzet op de flabiol (de eenhandsfluit uit het cobla-orkest). Navraag leert ons dat hij zich hierbij tegelijkertijd van zijn draailier bediende, en er dus niet gedubd werd. Egea heeft heel wat in zijn mars inzake het verbreden van zijn instrument, getuige ook ‘L me marì’ waar hij er heuse strijkerseffecten weet uit te brouwen. De rust keert terug in de timide afsluiter en laat ons achter met een bevredigd gevoel. www.angelconto.com
Bart Vanoutrive